Henk den Haan is initiatiefnemer van het project Orgelzolders, een van de bevlogen gidsen, Rotterdammer en ooggetuige. Toen de oorlog begon was Henk 6 jaar oud.
10 – 14 mei 1940
“Henk, kom es gauw kijken”, met deze woorden maakte mijn vader me wakker om een uur of zes op vrijdagmorgen 10 mei 1940. Hij stond aan het raam in zijn slaapkamer naar buiten te kijken. Ik wist niet wat ik zag en hoorde… tientallen laag overkomende Duitse vliegtuigen die met veel gebrom in westelijke richting koersten. Nee, niet naar Engeland, zoals werd verteld, maar naar het vliegveld Waalhaven, dat toen al zwaar gebombardeerd was en nu geschikt werd gemaakt voor meerdere landingen.
Wij woonden in Rotterdam-Zuid op de Groenezoom in Tuindorp Vreewijk, dichtbij het Zuiderziekenhuis. Ik was een jongen van zes jaar en ik ging al snel naar buiten naar vriendjes, maar ook naar onze lagere school aan de Mare. Daar stonden Nederlandse soldaten; ik kende ze wel uit Spes Bona een danszaal aan de Enk die sinds de mobilisatie in gebruik was als kazerne. Ze liepen weg. Later bleek dat ze waren gevlucht. Ze hadden een vuurgevecht verloren met Duitse soldaten in het Zuiderziekenhuis. Dat was in beslag genomen omdat ze veel gewonden hadden na de landingen op vliegveld Waalhaven. Het waren er zoveel dat ze de Nederlands patiënten wegstuurden naar de naburige Breepleinkerk en de Vredeskerk. Daar werden de kerkbanken weggehaald om plaats te maken voor bedden en matrassen. De vrouw van de dominee Brillenburg Wurth was verpleegster en ging dus helpen. Ook werd in de buurt gevraagd om verband en andere hulpmiddelen. Mijn moeder had een baby van een jaar en stond haar wieg met luiers af.
Maar er gebeurde meer, want iedereen was bang voor de gevechten die waren uitgebroken. Het ziekenhuis was dan wel in handen van de vijand, maar het politiebureau Sandelingplein een paar honderd meter verderop niet! Er vielen ook bommen op Zuid bij het Feyenoordstadion. Dat was zo dichtbij de Breepleinkerk met al die patiënten, dat kerkleden met grote kwasten rode kruisen op witte achtergronden gingen schilderen op het grote dak en de pastorie aan de Randweg. Daar werd ook met grote witte letters HOSPITAAL op de muur geschilderd. Dat kun je nu nog steeds lezen.
Vriend of vijand?
Vijf dagen duurde de strijd om Rotterdam; heldhaftig werd het Maasfront verdedigd zodat tot ergernis van luchtmaarschalk Göring de Duitse opmars stagneerde. Omdat de grote bruggen bij Moerdijk en Dordrecht niet waren vernield, kwam echter een grote pantsermacht met tanks naar Rotterdam rollen. Op de 14e mei kwamen ze ook Zuid binnen en ze zochten dekking onder de bomen van de Groenezoom vlak voor ons huis. Er gebeurde toen iets vreemds: de Duitse tankbemanningen kwamen tevoorschijn en maakten contact met de bewoners. Ze vroegen om water en wilden naar het toilet. Ze sloegen een vriendelijke toon aan en noemden ons Nederlanders ook Germanen, een broedervolk… Het gaat ons niet om jullie maar “gegen England” zeiden ze. Ik zag ook buurmannen met hen praten. Het vreemde was dat ze nog even werden geloofd. Rotterdammers waren niet anti-Duits, integendeel: we verdienden ons brood met de transitohandel naar ons achterland. En hadden de Duitsers niet de beste auto’s, componisten, filosofen en andere wetenschappers, alles “gründlich”? Bij veel Rotterdammers lagen bovendien de Boerenoorlogen nog vers in het geheugen, de oorlogen waarin de Engelsen de concentratiekampen hadden geïntroduceerd.
Toch een vijand
Dat de angst voor een bombardement reëel was werd vier dagen later wel duidelijk toen de Duitse Luftwaffe het hele stadscentrum van Rotterdam met de grond gelijkmaakte. Dat was op dinsdag 14 mei en ik herinner me nog hoe bij ons op straat half verbrande stukje papier neer dwarrelden, door de wind uit de brandende stad weggedreven. Het waren niet alleen de bommen die het stadscentrum verwoestten, ook de harde wind zette hele straten in brand terwijl de brandweer door gebrek aan water machteloos stond.
Honderden mensen kwamen om, duizenden werden gewond, tienduizenden raakten dakloos.
Dat overkwam ook de familie van Rebecca, want de hele Joodse buurt, waar nu het Hilton staat, werd verwoest. Samen met 79.000 andere Rotterdammers werden ze in één klap dakloos en moesten ze verhuizen naar de Dordtselaan op Zuid.
Pesten met sterren
In navolging van wat er in Duitsland gebeurde, werden ook in Nederland de Joden ontslagen uit officiële instellingen en begon het pesten. Steeds meer bordjes verschenen met de tekst “Verboden voor Joden” en wie niet gehoorzaamde, werd opgepakt. Dat overkwam ook de directeur van diergaarde Blijdorp. Joden mochten niet meer fietsen of met de tram. Niet naar de bioscoop of een museum en niet naar een zwembad. In 1942 moesten ze allemaal een gele ster met JOOD dragen wanneer ze naar buiten gingen. Ze moesten die ster zelf kopen en er ook een textielpunt voor betalen. Het zou nog erger worden want Joodse mensen kregen van het stadhuis een officieel stuk thuis, geadresseerd met naam, straat en huisnummer met de OPROEPING om je ’s avonds om 8 uur te melden bij Loods 24 in de Stieltjesstraat. Zogenaamd om in Duitsland te gaan werken. Op het stadhuis wist men dus precies wie Joods was.
De Rotterdamse razzia
Als kind van zes vond ik die tijd spannend. Wij maakten geweertjes en speelden oorlogje, dat doen kinderen nu eenmaal. Tijdens de oorlog bestond ons gezin uit vader, moeder en vier kinderen. In de hongerwinter is op 5 januari 1945 nog een vijfde kind, een zusje, geboren.
Wij woonden niet zo ver van de Hoeksche Waard en mijn vader ging daar, net als veel Rotterdammers, op zaterdagmiddagen op zoek naar eten. Maar meestal werden ze bij de Barendrechtse brug teruggestuurd door de Duitsers. En dan kwam hij weer met lege handen thuis.
Tijdens de razzia op 10 en 11 november 1944 is mijn vader weggevoerd. Dit was de grootste razzia van de Duitse bezetter tijdens de Tweede Wereldoorlog. Meer dan 50.000 mannen tussen de 17 en 45 jaar uit Rotterdam en Schiedam werden naar Duitsland getransporteerd. Mijn vader kwam terecht in Ulm, Beieren. Daar werkte hij aan het spoor. Samen met een heleboel andere dwangarbeiders had hij onderdak in een schoolgebouw in een klein dorpje. Er was daar voedsel voldoende; zo gingen ze vaak bij boeren eten.
In juni 1945 kwam hij weer thuis.
Trots op mijn moeder
Ik was de oudste thuis en werd eropuit gestuurd om eten en brandhout te halen. Maar dat deed iedereen, dus de oogst was niet groot. Omdat er nauwelijks eten was voor het gezin, werd ik in maart 1945 met honderden andere kinderen in rijnaken naar de noordelijke provincies gestuurd. Ik kwam in Nieuwe Pekela terecht, waar voldoende voedsel was.
Het moet voor mijn moeder een vreselijke tijd zijn geweest. Ze wist niet waar haar man en oudste zoon waren, ze had een zieke baby, en er was nauwelijks te eten voor haar en de overige drie kinderen. Dat bewonderde ik enorm in haar. Er is in die oorlogstijd een speciale band tussen ons ontstaan. Ze is 95 jaar geworden en was dus gelukkig nog heel lang in mijn leven.
De oorlog bleef mij bezighouden
Na de oorlog was iedereen druk met de wederopbouw en werd er niet veel over die vijf jaren gesproken. Ik hervatte school en pakte mijn leven weer op. Toch hield de oorlog mij altijd bezig. In 1985 vond de herdenking van 40 jaar bevrijding plaats en ter gelegenheid daarvan kon ook de school in Spijkenisse waar ik lesgaf, een monument adopteren. Via de gemeente kwam ik terecht bij het pand aan de Voorstraat 14a in Spijkenisse waar de Joodse familie Levie, bestaande uit vader Salomon, moeder Mina, zoon Charles en dochter Ellie, woonde. Ook Mina’s tante Jaantje de Vries woonde bij het gezin in huis. Ze zijn allemaal vermoord. Hun namen staan in de Stolpersteine in het trottoir voor de voordeur. Hun verhaal is een van de miljoenen verhalen over Joodse mensen, maar omdat het zich zo dichtbij afspeelde, raakte het mij enorm.
Naschrift: Meer over Henk den Haan en over de manier waarop hij betrokken was bij de herontdekking van de onderduikplaats in de Breepleinkerk in Rotterdam-Zuid is te lezen in het boek De Orgelzolders van Anja Matser.